Home / ...

 

Money makes the world go round ???

Ecologische economie

door Leida Rijnhout

De wereld draait vierkant, zoveel is zeker. Grote delen van de wereldbevolking hebben honger, leven in oorlogssituaties, zijn op de vlucht, worden uitgebuit of werken in zeer slechte arbeidsomstandigheden. Het aloude cliché “de rijken worden rijker, en de armen worden armer” blijft een hardnekkige waarheid. Maar dat dus niet alleen, ook het milieu boert zienderogen achteruit en het klimaat wordt wispelturiger dan ooit. Het gaat dus slecht, maar op de één of andere manier lukt het ons niet het tij te keren.

Geen nieuw probleem
Reeds in de jaren 70 werd regelmatig aan de alarmbel getrokken en werden we aangemaand ons ontwikkelingsmodel in vraag te durven stellen. Toen al bleek dat de negatieve effecten te groot waren om door te gaan op de ingeslagen weg. Een interessant boekwerkje uit die tijd, meer bepaald uit 1973 is “Small is Beautiful; a study of economics as if people mattered” van Dr. E.F. Schumacher. Het boek maakte in die tijd veel ophef, zeker in economische kringen. Ondertussen is het op de meeste universitaire economie-faculteiten onder het stof verdwenen. Slechts een handvol economen hebben verder gewerkt op de inzichten van Schumacher. Hij was een van de eerste economen die stil stond bij het feit dat natuurlijke hulpbronnen wel eens op konden raken. Schumacher had er toen 20 jaar voorzitterschap van de Nationale Kolen Raad in Engeland op zitten, dus kende hij de problematiek. Hij introduceerde het feit dat je op milieu geen prijs kunt plakken. En dat natuurlijke hulpbronnen niet louter behandeld konden worden als economische input voor productieprocessen, maar eerder als kapitaalgoederen die goed beheerd moeten worden. Maar ook wees Schumacher erop dat eigenlijk pas vanaf begin 18de eeuw het economisch denken zo in het middelpunt van ons handelen is komen te staan. Dat kunnen we ons nu niet meer voorstellen. Nu wordt alles gerelateerd aan economische cijfers. Toen 175 jaar geleden voor een eerste keer een professor politieke economie aan de Oxford University werd aangesteld was er enorm protest, omdat men bang was dat deze wetenschap alle andere, voornamelijk morele wetenschappen zou overschaduwen. Zelfs John Maynard Keynes, een van de grondleggers van de hedendaagse macro-economie, waarschuwde in die tijd al dat de economische problemen niet overschat moesten worden ten aanzien van grotere zorgen van algemeen belang. Integendeel, ze zouden aan elkaar gelinkt moeten worden, maar dat werd en wordt nog steeds te weinig gedaan.

In de 21ste eeuw daarentegen wordt het politieke beleid vooral gevoed door de traditionele, klassieke economische principes. De invloed van economie is cruciaal voor ons handelen, wat is ‘economisch’ en wat is ‘oneconomisch’. Er zijn weinig andere criteria die zo doorwegen als deze in onze maatschappij. Maar wat willen ‘economisch’ of ‘oneconomisch’ eigenlijk zeggen? Iets is ‘oneconomisch’ als er geen of te weinig winst is in termen van geld. Sociale, esthetische, morele of politieke redenen zijn meestal van ondergeschikt belang. Terwijl dit voor het algemeen welzijn wel doorslaggevende argumenten zouden kunnen zijn waarom iets wel of niet wordt uitgevoerd. Alleen als de sociale, esthetische, morele of politieke argumenten financiële winst kunnen opleveren, zijn ze in onze ogen valabel (lees economisch). Kosten-batenanalyses zijn ons denken gaan overheersen. De markt is centraal gesteld en het neoliberale denken is het dogma van de moderne econoom geworden.

Tegenbeweging
Het is niet verwonderlijk dat er een tegenbeweging is gekomen van wetenschappers die weer evenwicht wilden tussen economisch denken en ethische principes. Zo zegt de Catalaanse professor Joan Martinez-Alier, een van de grondleggers van de ecologische economie in een interview met MO*: “Je kan economie omschrijven in termen van prijzen en kwantiteiten die verhandeld worden, maar dat is slechts een deel van het plaatje. Ecologische economen zien de natuur als een wezenlijk onderdeel van het functioneren van de economie. Kijk je naar het metabolisme van onze samenleving (het proces van input van materialen en energie, de verwerking en de output), dan is het duidelijk dat de heersende economie niet gebaseerd is op een circulaire doorstroom van energie en materialen. Een klein deel van de materialen wordt na gebruik gerecycleerd of hergebruikt. Een heel groot deel eindigt als problematisch afval: zware metalen, nucleair afval, afbraak van ecosystemen bij mijnsites, afvalwater en CO2 dat zich opstapelt in de atmosfeer. Alles bij elkaar veel meer dan wat de aarde kan opnemen en verteren. En de grondstoffen worden weggehaald aan een tempo dat ontelbare keren hoger ligt dan het tempo waaraan de natuur kan herstellen”.

Natuur wordt gezien als een externe factor in de traditionele economie, terwijl het er eigenlijk deel van uitmaakt. Dit verkeerde uitgangsprincipe in het denken leidt tot grote problemen in de wereld. Vandaar dat het ook zo belangrijk is om de economie en in eerste instantie het economisch denken radicaal te veranderen. Economie moet in dienst staan van de samenleving. En niet andersom. Wat zijn de reële kosten en wat zijn de baten, en voor wie? De ecologische economie helpt ons een stuk op weg om deze problematiek onder de knie te krijgen en er daadwerkelijk iets mee te doen.

Uitgangspunt: er is maar één aarde
De aarde als leverancier van ons natuurlijk kapitaal is gelimiteerd. Dat is een gegeven waar we niet onderuit komen. De toevoer van olie, metalen, voedsel, schone lucht en water is beperkt. Als we iedereen willen voeden, laten wonen, oorlogen om grondstoffen willen vermijden, ons willen blijven verplaatsen, kortom iedereen zijn deel op welvaart gunnen, zullen we hier beheerst mee om moeten gaan. De ideale kernvraag voor de economie als wetenschap is de optimale verdeling van de schaarste. Schaarste heeft in de economie niet de betekenis van zeldzaam maar van beperkt beschikbaar. Dus economie moet over (her)verdeling van en de toevoer van ons natuurlijk kapitaal op aarde gaan. In een ideale situatie gaat dit over een eerlijke verdeling van dit kapitaal, omdat iedereen op aarde dezelfde rechten heeft. Maar zoals de wereldkaart van de huidige voetafdrukken aangeeft is er van eerlijke verdeling nog niet veel sprake.

Hoe staat u op de wereld?
Iedere persoon neemt een deel van de ruimte op aarde in. Hoeveel ruimte hangt af van iemands consumptie. Met behulp van de Ecologische Voetafdruk zijn we in staat om een getal, uitgedrukt in hectare, te plakken op hoeveel oppervlakte aarde een persoon beslag legt. Het model is bedacht door de Canadese wetenschappers Wackernagel en Rees. Het gaat niet alleen om de ruimte die nodig is om voedsel te verbouwen. Ook gebruik van papier en transport legt beslag op de beschikbare ruimte. Alles wat u eet, aantrekt en koopt wordt ergens geproduceerd en moet ook worden vervoerd.

 

 

Hoe wordt de Voetafdruk berekend?
Alles wat we gebruiken kunnen we omrekenen naar de hoeveelheid ruimte die daarvoor nodig is. Bij landbouwgrond voor voedsel en de ruimte voor wegen en huizen is dat duidelijk. Energiegebruik wordt omgerekend naar de hoeveelheid uitgestoten CO2 (kooldioxide). Om die CO2 om te zetten in zuurstof, is een bepaalde oppervlakte bos nodig. Die hoeveelheid bos wordt opgeteld bij de rest van uw ruimtegebruik. Zo is het mogelijk om voor iedere persoon, en ook voor landen en steden, uit te rekenen hoeveel grondoppervlak nodig is voor alle dingen die geconsumeerd worden.

Reken zelf simpel uw eigen voetafdruk uit. Voor een uitgebreide test: www.ecolife.be

Het probleem gaat verder dan alleen de eerlijke verdeling van welvaart. Wat de toekomst van iedereen aangaat is dat we sinds 1987 bezig zijn de aarde op te souperen. Dat wil zeggen dat we sinds dan meer gebruiken dan wat de aarde kan aanmaken. Deze zogenaamde ‘overshoot’ wordt steeds groter (Zie afbeelding). En dat impliceert een groot milieuprobleem. Het onderstreept ook de noodzaak dat we veel zuiniger moeten omspringen met natuurlijke hulpbronnen.

 

 

Economische groei als oplossing voor alles?
In het traditionele economische denken wordt sterk de nadruk gelegd op economische groei. Het groeimodel is goed voor de werkgelegenheid, goed voor de armoedebestrijding, goed voor het verbeteren van de openbare diensten en goed voor het milieubeheer. Het klopt absoluut dat een land een economisch potentieel nodig heeft om te voldoen aan de noodzakelijke basisbehoeften van de bevolking. Maar, zoals we hierboven al hebben geconstateerd, zijn er grenzen aan de groei. Daar de groei vrijwel altijd gekoppeld is aan het verbruik van natuurlijk hulpbronnen en de uitstoot van (niet recycleerbaar) afval impliceert dit een eindigheid. De politiek, het bedrijfsleven en de vakbonden blijven echter sterk gericht op de economische groei. Maar is dat wel zo realistisch? Als we weten dat té veel groei op de duur meer problemen dan positieve effecten oplevert? Het is net als met kinderen: je bent als ouder heel blij dat ze goed groeien, maar je bent ook blij dat het op een bepaalde lengte of breedte ophoudt. Daarna gaan we ons als ouders eerder richten op hun innerlijke groei en ontwikkeling.

De econoom Herman Daly heeft berekend dat ook in nationale economieën de economische groei vanaf een bepaald punt niets positiefs meer opbrengt voor de maatschappij. Vanaf dat punt start de oneconomische groei. Hiermee bedoelt hij dat de sociale en ecologische kosten groter worden dan dat wat de economische groei aan financiële winst oplevert. Maar omdat we teveel gewend zijn om te denken in louter financiële opbrengsten, wordt economische groei niet echt in twijfel getrokken. Herman Daly is vrij radicaal in zijn opvatting als het gaat met het wegwerken van het economische groeidogma: “If you’ve eaten poison, you must get rid of the substances that are making you ill. Let us then, apply the stomach pump to the doctrines of economic growth that we have been forced-fed for decades.”

En inderdaad, we zien het blindelings geloof in de economische groei overal opduiken. Het Europese beleid is er op geënt met de als zaligmakend beschouwde Lissabon-strategie. Deze strategie voorziet 3% economische groei, zodat we tegen 2010 de meest competitieve economie van de wereld zijn. De vraag wie hiervoor de benodigde planeten gaat leveren, want onze aarde is tegen die tijd uitgeput, wordt helaas niet beantwoord. Toch is het een onomstotelijk gegeven dat we maar één planeet hebben die ons van de benodigde grondstoffen moet voorzien en die het geproduceerde afval zal moeten kunnen opnemen. Dergelijke strategieën zijn onhoudbaar. De aarde groeit niet met onze economische ambities mee, wel integendeel.

In de Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling wordt er gesproken over “duurzame groei”. Dit is een flauwe woordspeling die uiteindelijk duidelijk maakt dat men de omschakeling naar een echte duurzame ontwikkeling (nog) niet wil. De econoom Herman Daly formuleert het heel drastisch in een kort artikel, getiteld Sustainable Growth? No, thank you (in de bundel: The case against globalisation, 1996). Duurzame groei, zegt hij, is net zo onmogelijk als een perpetuum mobile. De aardse biosfeer is een begrensd systeem dat wel verandert, maar waar geen materie bijkomt of afgaat. De menselijke economie is een subsysteem van het ecosysteem aarde. Als dat subsysteem blijft groeien zal het óf te gronde gaan door tekorten en tegenkrachten, óf het systeem vernietigen waar het onderdeel van is. Dat betekent niet, zegt Daly, dat er geen ontwikkeling mogelijk is. Je kunt dingen anders gaan doen, slimmere dingen bedenken, het leven leuker maken. Als je die twee, ontwikkeling en groei, maar scherp van elkaar onderscheidt.

De economie van het genoeg
Sinds oud-generaal Surayud Chulanont na de staatsgreep in september werd benoemd tot interim-minister-president heeft hij voortdurend gewezen op de noodzaak om de stormachtige economische groei van de laatste jaren in balans te brengen met matiging en zorg voor de natuur en de sociale onderklasse. In navolging van Bhutan, het kleine Aziatische koninkrijk, heeft Thailand aangegeven zich meer te willen richten op de geluksbeleving van de mensen dan op de cijfers die de waarde van de nationale economie uitdrukken. Terwijl hij onder vuur ligt van economen die vrezen dat buitenlandse investeerders hun interesse in Thailand verliezen, heeft Surayud bijval gekregen van de UNDP. In het in januari gepresenteerde Thailand Human Development Report 2007 wordt gesteld dat de ‘economie van het genoeg’ de poort is naar het terugdringen van armoede, ongelijkheid en corruptie, terwijl ze een bescherming biedt aan financiële crises. Bangkok Post (10 nov. 2006) legt uit dat de ‘economie van het genoeg’ (in Nederland al langer gepropageerd door econoom Bob Goudzwaard) teruggrijpt op een boeddhistische filosofie. In Thailand is zeker 90 procent van de 65 miljoen inwoners boeddhist.

Meten is (niet altijd) weten
Als we er van uit gaan dat de economie een instrument is dat gebruikt dient te worden om onze ‘huishouding’ te organiseren. Dan willen we dit instrument inzetten om onze welvaart zo goed mogelijk te garanderen. Economische groei helpt effectief om welvaart te creëren, maar zoals reeds aangehaald tot een zekere grens. Schumacher was ook een van de eersten die de indicator van het Bruto Nationaal Product (BNP) in vraag stelde: “het doel behoort te zijn om zoveel mogelijk welvaart te creëren met een minimum aan consumptie”. Het BNP meet alleen de economisch activiteit, ook al is die negatief voor onze welvaart. Een fatale kettingbotsing op de E40 is volgens het BNP goed voor de economie: het zorgt voor economische activiteiten voor de begrafenissector, ziekenhuizen, garages, politie en ambulancediensten, auto-industrie, etc. Maar het draagt weinig bij tot ons welvaartgevoel. En het zorgt voor een hogere druk op de draagkracht van de aarde (extra nood voor grondstoffen en extra afval).

Maar ook: vrijwillige diensten, die wel bijdragen aan de welvaart, worden niet meegeteld in het BNP. Het betreft hier opvang voor kinderen door grootouders, maar ook het openhouden van een dienstenloket, of het mee organiseren van een muziekfestival. Een laatste opmerking die gemaakt kan worden bij de indicator van het BNP is het feit dat het geen ongelijkheid in de maatschappij bekijkt. Inkomensongelijkheid is namelijk een hele grote factor voor een gevoel van onbehagen in een maatschappij.

Er zijn ondertussen al een aantal alternatieven ontwikkeld voor het BNP, vooral met de bedoeling om ons welzijn te meten, of ons gevoel van geluk. Of zoals de ecologische voetafdruk doet, het beslag van de aarde voor de levenswijze van een persoon of land. De Verenigde Naties ontwikkelden de Human Development Index en aantal Nederlandse economen de Index voor een Duurzame Samenleving en het Duurzaam Nationaal Inkomen. De internationale milieuorganisatie Friends of the Earth schaarde zich achter een Index of Sustainable Welfare (ISEW), overigens net als het Vlaams Overleg Duurzame Ontwikkeling. VODO heeft inmiddels met haar petitie een paar duizend handtekeningen overhandigd aan de vorige federale regering met de vraag werk te maken van dergelijke indicator. Ook de Wereldbank introduceerde een zogenaamde internationale spaarindex. Hun resultaten zijn te vinden in de studie “Where is the Wealth of Nations. De conclusie van die studie was niet bepaald opbeurend. Na optelling van positieve factoren als onderwijs en na het schrappen van negatieve elementen als bijvoorbeeld de kosten van milieuschade en de uitputting van natuurlijke hulpbronnen, komen veel ontwikkelingslanden uit op negatieve spaarquota.

Dergelijke initiatieven dateren al van de jaren zeventig. Het beruchte Rapport van Rome, Grenzen aan de groei (1972), was blijkbaar toch een omslagpunt. Wereldwijd kwam er uitgebreide aandacht voor de gevolgen van milieuvervuiling en ongebreidelde economische groei. Uitdaging is om te komen tot een selectieve groei, een selectieve krimp, en een accentverschuiving van materiële naar immateriële groei. In die visie kan er meer aandacht gaan naar de uitbreiding van de dienstensector en sectoren als zorg en onderwijs. Maar dan moet je als regering wel een goede indicator hebben om welvaart en duurzame ontwikkeling te meten. Het BNP doet dat dus zeker niet, die meet alleen economische activiteit. Het BNP is ook niet ontworpen om welvaart te meten, vandaar dat het ook zo vreemd is dat BNP-groei een algemene beleidsdoelstelling is geworden.

In een aantal landen waar wetenschappers de ISEW berekend hebben, is een punt van oneconomische groei vastgesteld. Die ligt meestal tussen 1975 en 1980, bij een BNP per hoofd van 15.000 tot 20.000 dollar. Terwijl het BNP per hoofd daarna blijft doorstijgen, gaat de ISEW naar beneden. Een dergelijke knik in de ISEW-curve is vastgesteld in Zweden, Groot-Brittannië, de Verenigde Staten, Duitsland, Nederland en Oostenrijk.

Stationaire economie
Een term die vaak valt binnen de ecologische economie is de “Steady State Economy”, oftewel de stationaire economie. Het was de econoom en politicus John Stuart Mill, die in zijn boek Principles of Political Economy in 1862 (!!) stelde dat, op een beperkte aarde, groei niet eindeloos kan zijn. Hij wijdt in zijn boek een heel hoofdstuk aan “the stationary state”, waarin hij betoogt dat groei en het er voor zorgen dat mensen het beter krijgen en er voor zorgen dat allen daarin meedelen, een schone zaak is, maar wel tijdelijk, en dat de eindtoestand er een zal moeten zijn van evenwicht, een stationaire toestand, waarin het niet meer gaat om groei, maar om het handhaven van een verantwoorde productie en een goede verdeling, waarbij groei alleen nog wordt ingezet op plaatsen waar tekorten zijn. Als Mill zich afvraagt wanneer zo’n stationaire situatie zou moeten intreden, zegt hij onder andere dat hij hoopt, vanwege het behoud van natuur, dat “de mensheid tevreden zal zijn met een stationaire toestand lang voordat de noodzaak haar daartoe dwingt.” Die hoop is inmiddels niet bewaarheid geworden. De noodzaak begint zich steeds duidelijker af te tekenen. Voor hem is vooruitgang beslist niet hetzelfde als voortdurende groei en de stationaire toestand betekent geen stilstand: “Er zou zeker zo veel uitzicht voor alle vormen van geestelijke cultuur, morele en sociale vooruitgang zijn als ooit tevoren, zeker zoveel ruimte om de kunst voor een goed leven te veredelen, en een veel grotere kans dat deze ook veredeld zou worden.” Meer waarde hechten aan niet materiële zaken in tegenstelling tot het huidig consumisme, is dus de boodschap. Minder produceren en vooral ook anders produceren.

Een goed voorbeeld van de stationare economie in praktijk brengen is het opkomend gedachtegoed van de zogenaamde “cradle to cradle”- aanpak. De Amerikaans architect/ontwerper William McDonough en de Duitse ingenieur Michael Braungart hebben samen het productieconcept “van wieg tot wieg” bedacht. Basisprincipe hierachter is dat het productieproces gesloten moet zijn. Afval wordt verheven tot voedsel voor het eigen proces of dat van een ander product. Ze hebben de logica van de natuur als basis genomen: niets gaat verloren, alles past in de gesloten kringloop. Ze vinden de huidige methode van de vergroening van het productieproces niet genoeg, daar het alleen maar betekent dat we alleen maar “minder slecht” bezig zijn. De centrale gedachte van hun filosofie is dat alle gebruikte materialen na hun leven in het ene product nuttig kunnen worden ingezet in een ander product. Het eerste verschil met conventioneel hergebruik is dat er geen kwaliteitsverlies is, en geen restproducten die alsnog gestort worden. Iets wat bij het hergebruik nog teveel gebeurt. Ze noemen dit dan ook liever “downcyclen” ipv recyclen: Een voorbeeld is het reflectorpaaltje langs de weg, afwisselend gemaakt van oude petflessen of autobanden. De materialen waren op weg naar de stort, maar krijgen een tweede leven. Klinkt goed, maar in dat leven sijpelen zwavel en andere schadelijke stoffen de bodem in. Door de snelle degradatie van het laagwaardige materiaal onder UV-licht wordt het paaltje bros en vaal. Na enige tijd moet het paaltje worden vervangen en alsnog gestort. Het resultaat is dus niet de terugwinning van nuttig materiaal, maar de verspreiding van gifstoffen en het onbruikbaar maken van hoogwaardig materiaal. Een paaltje van hoogwaardige, hernieuwbare grondstoffen bestaat. Het lekt geen gif maar voedt de grond. Na gebruik hoeft het niet te worden opgehaald, het kan als voedsel worden ontleed door de berm. Dit paaltje is van hout.

En voor wie denkt dat dit utopische nonsens is, die heeft het mis. Ze hebben Ford Motor Company en de Chinese regering er van weten te overtuigen dat hun cradle to cradle ideologie niet alleen ecologisch verantwoord is, maar ook economisch zeer aantrekkelijk. Ford’s industrieterrein in Detroit is van een mega-vervuiler omgetoverd tot een superschone, natuur- en werknemersvriendelijke fabriek. Voor $35 miljoen minder dan een conventionele renovatie. Plus een verlaging van de operationele kosten. Cradle to cradle ontwerp is voor hen geen pr-stunt, maar keihard zakendoen. McDonough en Braungart onderscheiden zich van vele ecologische en maatschappelijke ideeën en initiatieven door de economie en productieprocessen als een gesloten kringloop te beschouwen.

Duurzame Ontwikkeling als overlevingsstrategie
Er wordt vaak een beetje laatdunkend gedaan over het concept van Duurzame Ontwikkeling als zijnde een containerbegrip of te vaag of wat dan ook. Deels begrijpelijk omdat het woord duurzaam te pas en te onpas wordt gebruikt om iets mooier of verantwoord te doen klinken. Maar als je het concept doorgrondt dan kom je uit bij de uitgangspunten hierboven ruimschoots beschreven. Duurzame Ontwikkeling is heeft ook als uitgangspunt dat er maar één planeet is met vele mensen (dieren en planten) die er van en op moeten leven. En liefst nog enkele miljoenen jaren. En liefst in een zo groot mogelijke harmonie met elkaar. De drie dimensies van Duurzame Ontwikkeling zijn innig met elkaar verbonden: de economische, de ecologische en de sociale. De ecologische economie verbindt niet alleen de eerste twee, maar legt ook sterk een nadruk op de (her)verdeling van de bestaande grondstoffen cq milieugebruiksruimte. De wetenschappelijke uitgangspunten van de ecologische economie zijn onontbeerlijk voor een beleid in de richting van Duurzame Ontwikkeling.

Binnen Duurzame Ontwikkeling wordt vaak gerefereerd naar drie mogelijke strategieën. Te weten: 1. Efficiency 2. Sufficiency 3. Redistribution

De eerste strategie is evident, we zullen efficiënter om moeten springen met onze grondstoffen. Maar dat is niet de enige oplossing. Een gevaar bestaat dat als de technologie grondstofefficiënter is dat mensen er meer van gaan gebruiken. Bv omdat spaarlampen zo weinig energie gebruiken, zetten mensen hun tuin ook vol met deze verlichting. Energiebesparing is dan nihil. Dus er zal ook gewerkt moeten worden aan de “genoeg”-strategie. Een halt toeroepen aan de overdadige consumptie. En last but not least: herverdeling. Om het wat cru te stellen: er is nood aan (excessieve) rijkdombestrijding in functie van armoedebestrijding. Er van uit gaan dat de koek niet groter te maken is, heeft een louter eenzijdige gerichtheid op armoedebestrijding door economische ontwikkeling geen toekomst. We zullen de koek beter moeten verdelen. Groeien daar waar nodig, krimpen daar waar noodzakelijk.

Natuurlijk is dit een moeilijk te verkopen verhaal aan politici en andere beleidsmakers, die liever “positieve boodschappen” verkopen als belastingverlaging, verhoging van koopkracht, goedkope gezondheidszorg en minder files. En dit willen ze bereiken door meer economische groei te realiseren. Een lange termijn visie vraagt echter een gedurfd beleid, waarbij de limiet van groei, grondstofgebruik en absorptiecapaciteit van ons afval mee in rekening wordt genomen. Dit is een boodschap waar kiezers je niet voor om de hals zullen vallen. Maar het is wel onafwendbaar omdat je niet mee kunt blijven doen aan een race waarvan zo langzamerhand duidelijk wordt dat hij alleen maar verliezers gaat opleveren. Duurzame ontwikkeling is een overlevingsstrategie, geen luxe beleid.


De auteur Leida Rijnhout is Coördinator bij VODO

Dit artikel verscheen eerst in Argus milieumagazine


Printen